De Zuid-Duitse koudbloed wordt gekenmerkt door zijn zware bouw en rustige karakter. In de landbouw wordt hij gebruikt als trekpaard om bijvoorbeeld hout te vervoeren.
Ras:
Zuid-Duitse koudbloed
Indeling:
Koudbloedigen
Stokmaat:
160 - 165 cm
Uiterlijk:
zeer gespierd en toch harmonisch gebouwd, middelzwaar hoofd op middellange hals, expressieve ogen, brede en diepe borst, droge en heldere ledematen.
Kleur van de vacht:
Overwegend vossen en bruin, maar ook zwart, schimmel en getijgerd mogelijk
Karakter:
vriendelijk, levendig, krachtig, volhardend, ongecompliceerd, attent
Tred:
royaal, ritmisch, egergetisch
Oorsprong:
Oostenrijk, Beieren
Verspreiding:
Zuid-Duitsland, Oostenrijk
Geschikt voor:
recreatief rijden, dressuur, rijtherapie, mennen, landbouw
Wist u al dat? Vroeger werden koudbloedige paarden gebruikt als werkpaarden, maar tegenwoordig zijn ze bijna overal vervangen door machines. Als gevolg daarvan worden veel koudbloedige rassen met uitsterven bedreigd. Met speciale fokprogramma's wordt getracht de bestanden in stand te houden. Beieren heeft de grootste gesloten fokkerij van koudbloedpaarden in Duitsland: er zijn 115 hengsten en bijna 2000 merries geregistreerd.
De Zuid-Duitse koudbloed is geëvolueerd uit de Norikers, een zeer oud ras dat nog zijn oorsprong had in de Romeinse provincie Noricum. Noricum besloeg een gebied dat nu in Oostenrijk, Slovenië en Beieren ligt. De Norikers werden gebruikt als werkpaarden met een vaste tred en verspreidden zich snel over het hele Alpengebied, waar ze tot op de dag van vandaag worden gefokt. In Zuid-Duitsland veranderde de naam in het midden van de 20e eeuw in ‘Süddeutsches Kaltblut’ (Zuid-Duitse koudbloed) en ontstond een onafhankelijke foklijn met eigen fokdoelen. Zo werden er ook andere rassen ingefokt. Niettemin zijn Norikers en Zuid-Duitse koudbloeden erg nauw verwant en lijken sterk op elkaar. De Zuid-Duitse koudbloed is echter over het algemeen iets slanker en groter dan de Noriker. De Norikers verschillen ook in temperament van de Beierse familie. De fokkers van beide rassen hechten veel belang aan het onderscheid en aan de voortzetting van hun foklijn. Daarom zijn deze twee koudbloedige rassen waarschijnlijk het minst met uitsterven bedreigd van allemaal.
Aangezien de Zuid-Duitse koudbloed steeds meer wordt gebruikt als vrijetijdspaard in plaats van als werkpaard, wordt bij het fokken meer en meer de nadruk gelegd op behendigheid en elegantie. Hoewel het ras gespierd is en een brede, diepe borstkas heeft, mag de hals niet te kort zijn. Het hoofd is middelzwaar, de ogen zijn groot en expressief. Bovendien heeft de Zuid-Duitse koudbloed donkere, bijzonder harde hoeven. De meest voorkomende kleuren zijn bruin en vossen met licht lang haar. In zeldzame gevallen zijn er echter ook zwarte, schimmels en getijgerde paarden te vinden. Het is vooral hun nuchterheid die van dit paardenras een ideale metgezel maakt. De paarden blijven altijd kalm en zijn ook uiterst werkwillig. Wanneer ze bereden worden, zijn ze geconcentreerd en attent. Ondanks hun levendigheid, zijn Zuid-Duitse koudbloeden heel gemakkelijk te leiden. Ze zijn leergierig, gemakkelijk in de omgang en ongecompliceerd te houden. Deze koudbloed wordt niet meer zo vaak getraind als werkpaard. Maar het heeft zijn kracht en uithoudingsvermogen behouden. In het traditierijke Beieren worden deze paarden vaak gebruikt voor praalwagens tijdens optochten. Bovendien is de Zuid-Duitse koudbloed ook zeer populair als vrijetijdspaard, omdat hij niet alleen zeer veelzijdig is, maar ook levendig en goedmoedig tegelijk. Door zijn kalmte en geduld, typisch voor een koudbloedpaard, is hij ook uitstekend geschikt als therapiepaard.